Betekenis van:
zwiepen

zwiepen
Werkwoord
  • iets snel verplaatsen
"De man werd door de golf tegen de mast gezwiept."
zwiepen
Werkwoord
  • veerkrachtig doorbuigen en weer terugspringen
"Het kind zwiepte heen en weer op de trampoline."
zwiepen
Werkwoord
  • (iets) door krachtig met de arm te zwaaien vanuit de hand naar iets of iem. anders laten gaan
"[een plunjezak] op [de kade] zwiepen"
"[je benen] over [de rand van het bed] zwiepen"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

Werkwoord