Betekenis van:
vraagstuk

vraagstuk (het ~ | meervoud vraagstukken)
Zelfstandig naamwoord
  • vraagstuk; complex probleem; kwestie, probleem; moeilijkheid
"het vraagstuk van [de werkloosheid]"
"zich in een vraagstuk verdiepen"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

vraagstuk (het ~ | meervoud vraagstukken)
Zelfstandig naamwoord
  • vraagstuk; rekensom

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen


Voorbeeldzinnen

  1. Dit vraagstuk wordt in het hiernavolgende onderzocht.
  2. Bovenbedoelde autoriteiten zullen het vraagstuk van de eventuele kosten onderzoeken.
  3. Indien een vraagstuk van gemeenschappelijk belang is voor twee of meer regionale adviesraden, coördineren de betrokken raden hun standpunten om gezamenlijk advies over het vraagstuk te kunnen uitbrengen.
  4. Dit vraagstuk zal verder worden onderzocht om tot definitieve conclusies te komen.
  5. Bijgevolg diende de Commissie, aldus de Franse autoriteiten, geen uitspraak te doen over dit vraagstuk.
  6. In het onderzoek worden de volgende aspecten van het vraagstuk geïntegreerd:
  7. Het vraagstuk van de capaciteit wordt alleen in samenhang met steun in geval van sluiting genoemd.
  8. Het vraagstuk van de onafhankelijkheid, levenskwaliteit en mobiliteit van de vergrijzende bevolking zal worden behandeld.
  9. Naar behoren aanpakken van het vraagstuk inzake het beheer van radioactief afval.
  10. De Commissie was voorts van mening dat dit vraagstuk een grondiger onderzoek behoefde.
  11. Directeur Algemene Afdeling van de Hoge Nationale Veiligheidsraad en betrokken bij beleidsontwikkeling inzake het nucleaire vraagstuk
  12. Directeur Algemene Afdeling van de Hoge Nationale Veiligheidsraad en betrokken bij beleidsontwikkeling inzake het nucleaire vraagstuk.
  13. De wetenschappelijke raad verstrekt wetenschappelijk advies betreffende elk vraagstuk dat hem:
  14. Ten slotte komt het vraagstuk van de aandelenopties aan de orde.
  15. De Commissie was voorts van mening dat dit vraagstuk een grondiger onderzoek behoefde.