Betekenis van:
vol

vol
Bijvoeglijk naamwoord
  • helemaal gevuld
"een vol glas"
"met volle mond"
vol
Bijvoeglijk naamwoord
  • (van kleuren) diep, intens
"een volle kleur rood"
vol
Bijvoeglijk naamwoord
  • totaal; totaal; geheel; compleet; volledig; helemaal; compleet; compleet; geheel; niet gedeeld
"met zijn volle gewicht"
"een vol uur"

Synoniemen

vol
Bijvoeglijk naamwoord
  • vervuld van
"vol van blijdschap/hoop/verlangen"
"hij steekt vol gekheid"

Synoniemen

vol
Bijvoeglijk naamwoord
  • geheel gevuld
vol
Bijvoeglijk naamwoord
  • vam geluid

Synoniemen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Ik zit vol!
  2. Alle bussen zijn vol.
  3. Alle bussen zitten vol.
  4. Deze zaal was vol mensen.
  5. Een watermeloen zit vol water.
  6. Het heelal is vol geheimen.
  7. Deze wei zit vol kikkers.
  8. Het glas is vol melk.
  9. Het heelal zit vol geheimen.
  10. De emmer was vol water.
  11. Mij kamer is vol gevaren.
  12. Sorry, de vlucht is vol.
  13. Hij is nog steeds vol met energie.
  14. Nee, het is genoeg. Ik zit vol.
  15. Mijn harde schijf is bijna vol.