Betekenis van:
uitwonend

uitwonend
Bijvoeglijk naamwoord
  • ''(van kinderen)'' niet in het ouderlijk huis wonend
"Om van uitwonend of thuiswonend te kunnen spreken is doorslaggevend of de student woont op het adres van zijn ouders. Bijna 80 procent van de uitwonende studenten zit regelmatig krap bij kas."
uitwonend
Bijvoeglijk naamwoord
  • op een andere plaats dan de normale plaats wonend, extern wonend
"De au pair en het gastgezin handelen in strijd met de regeling voor au pairs als de au pair niet woont bij het gastgezin in huis."
uitwonend
Bijvoeglijk naamwoord
  • ''(van een grondeigenaar)'' niet op zijn grondgebied wonend, buiten de gemeente waar zijn grondgebied ligt wonend
"Volgens het reglement van het waterschap Weerdinge zijn de eigenaars verplicht, elk jaar, wanneer het veen verwijderd is, geleidelijk 300 meter kanaal of wijk op te leggen. Een uitwonend grondbezitter bleef echter steeds nalatig aan deze bepaling te voldoen, tot groot ongerief en nadeel voor de aangrenzende aangelanden. "
uitwonend
Bijvoeglijk naamwoord
  • buiten het huis, de instelling waar men werkt, een opleiding geniet en dergelijke wonend
"Den toenmaligen hoogleeraar Polano stond hij als uitwonend assistent reeds ter zijde, zoo wel bij het klinisch onderwijs, als door het geven van lessen in de chirurgische oefeningen op het eadaver. "
uitwonend
Bijvoeglijk naamwoord
  • niet in het huis, niet thuis wonend

Synoniemen