Betekenis van:
truc

truc (de ~ | meervoud trucs)
Zelfstandig naamwoord
  • foefje; handigheidje; slimmigheidje; trucje; truc; handigheid; slimme streek; gemene streek; kunstje; handigheid
"visuele/retorische trucs"
"de trucs van een goochelaar"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

truc
Zelfstandig naamwoord
  • een handeling om op een slimme manier een doel te bereiken
"De regering heeft heel wat trucs moeten uithalen om een sluitende begroting voor te kunnen leggen."

Voorbeeldzinnen

  1. Dat is een oude truc.