Betekenis van:
teut

teut
Bijvoeglijk naamwoord
  • dronken; beschonken; zat; beschonken; dronken; dronken; beschonken
"mijn vriend was al helemaal teut"
"half teut"

Synoniemen

teut (de ~ | meervoud teuten)
Zelfstandig naamwoord
  • iemand die niet opschiet; iemand die treuzelt; iemand die expres treuzelt; zeurende treuzelaar
"wat een ouwe teut!"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

Werkwoord