Betekenis van:
span

span (het ~ | meervoud spannen)
Zelfstandig naamwoord
  • twee of meer trekdieren voor een wagen
"een span [paarden]"

Synoniemen

Hyperoniemen

span (het ~ | meervoud spannen)
Zelfstandig naamwoord
  • twee mensen die bij elkaar horen; twee mensen of dingen samen
"ze vormen een aardig span(netje)"

Synoniemen

Hyperoniemen

span
Zelfstandig naamwoord
  • oude lengtemaat, 2 dm, afstand tussen de toppen van duim en pink, als men die zo ver mogelijk uit elkaar houdt

Hyperoniemen

span
Zelfstandig naamwoord
  • geheel van bij elkaar behorende zaken

Synoniemen

Hyperoniemen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Pelagische trawls (alleen of in span)
  2. Span de bevestigingen manueel aan tot een waarde of op een wijze die door de fabrikant van het voertuig of wiel wordt aanbevolen.
  3. Voor pelagische trawls (alleen of in span), van 1 december tot en met 31 maart in de ICES-deelgebieden VI, VII en VIII:
  4. Voor alle in punt 3 omschreven visserijtakken, met uitzondering van pelagische trawls (alleen of in span), van 1 december tot en met 31 maart in de ICES-deelgebieden VI, VII en VIII: