Betekenis van:
ruw

ruw
Bijvoeglijk naamwoord
  • niet bewerkt
"(een) ruw(e) olie/materiaal/diamant"
"een ruwe versie"

Synoniemen

ruw
Bijvoeglijk naamwoord
  • oneffen, niet glad
"Een ruw oppervlak veroorzaakt veel wrijving."
ruw
Bijvoeglijk naamwoord
  • grof, onbesuisd
"Die ruwe kerel gaf hem een pak rammel."
ruw
Bijvoeglijk naamwoord
  • onherbergzaam; ruig; wild; onbeheerst
"ruw water/weer"
"een ruw(e) zee"

Synoniemen

ruw
Bijvoeglijk naamwoord
  • niet glad
"(een) ruw(e) oppervlak/huid/handen/handdoek/stof"
"ruwe bolster, blanke pit"

Synoniemen

ruw
Bijvoeglijk naamwoord
  • onbeschaafd; niet beschaafd; van karakter; onbehouwen
"ruw taalgebruik"
"[de stilte] ruw verstoren"

Synoniemen

Hyperoniemen

ruw
Bijvoeglijk naamwoord
  • niet precies; ongeveer
"een ruwe schatting/raming/indeling/schets"
"een ruwe versie"

Synoniemen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Deze handdoek voelt ruw aan.
  2. Toen stiet de aars een ruw lied uit
  3. Ruw
  4. RUW
  5. RUW
  6. ruw
  7. (RUW)
  8. ruw
  9. ruw distillaat
  10. Ruw zink
  11. Ruw zink
  12. Ruw vet
  13. Ruw nikkel
  14. Uitlaat ruw
  15. enigszins ruw