Betekenis van:
politie

politie (de ~)
Zelfstandig naamwoord
  • ambtenaar van de politie
"de politie waarschuwen"
"de politie bellen"

Synoniemen

Hyperoniemen

politie
Zelfstandig naamwoord
  • overheidsdienst belast met het toezicht op de openbare orde en veiligheid en met het opsporen van wetsovertreders; alle politiediensten samen; politiekorps; overheidsdienst belast met het toezicht op de openbare orde en veiligheid en met het opsporen van wetsovertreders

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen


Voorbeeldzinnen

  1. Waar was de politie?
  2. Arresteerde de politie Tom?
  3. Zal de politie komen?
  4. Hij meldde zijn ongeval bij de politie.
  5. Ik ga jou aangeven bij de politie.
  6. De politie heeft het gebouw omsingeld.
  7. De politie verdenkt hem van bankroof.
  8. Ik wil de politie niet bellen.
  9. De politie vermoedt dat hij loog.
  10. De politie doet onderzoek naar de moord.
  11. De politie onderzoekt de oorzaak van het ongeval.
  12. De politie heeft de inbreker op heterdaad opgepakt.
  13. De politie arresteerde hem wegens dronkenschap achter het stuur.
  14. De politie trof de politicus dood aan in zijn kamer.
  15. De politie beschouwd zijn dood als een moordgeval.