Betekenis van:
misselijk

misselijk
Bijvoeglijk naamwoord
  • tot braken geneigd
"Ik heb te veel kersen gegeten, waardoor ik misselijk ben."
misselijk
Bijvoeglijk naamwoord
  • een nare indruk makend, onuitstaanbaar
"Wat een misselijke streek is dat!"
misselijk
Bijvoeglijk naamwoord
  • misselijk; een beetje ziek; misselijk; ziek
"alleen al van de geur misselijk worden"
"dat maakt me misselijk"

Synoniemen


Voorbeeldzinnen

  1. Ik ben misselijk