Betekenis van:
mannetje

mannetje (het ~ | meervoud mannetjes)
Zelfstandig naamwoord
  • getekend poppetje
"Het kind tekende mannetjes zonder armen"

Hyperoniemen

mannetje
Zelfstandig naamwoord
  • dier van het mannelijk geslacht
"Het mannetje zoekt een vrouwtje."
mannetje (het ~ | meervoud mannetjes)
Zelfstandig naamwoord
  • volwassen mens van het mannelijk geslacht
"zijn mannetje staan"
"het mannetje in/op de maan"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

mannetje
Zelfstandig naamwoord
  • getekende menselijke figuur
mannetje (het ~ | meervoud mannetjes)
Zelfstandig naamwoord
  • mannelijk exemplaar v.e. dier

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen


Voorbeeldzinnen

  1. Voortplantingseenheden in gevangenschap bestaan meestal uit één mannetje en zes tot twaalf wijfjes.
  2. Het hamsterwijfje is groter en agressiever dan het mannetje en kan haar partner ernstige verwondingen toebrengen.
  3. Bij grotere groepen kan door toevoeging van een tweede mannetje het aantal concepties worden verhoogd.
  4. Voortplantingseenheden dienen een mannetje en zes à zeven wijfjes, dan wel twee mannetjes en twaalf à vijftien wijfjes te omvatten.
  5. Als de groep meer dan één mannetje telt, dient erop te worden toegezien dat de mannetjes elkaar verdragen.
  6. Penseelaapjes en tamarins dienen te worden gehuisvest in familiegroepen bestaande uit een ouderpaar (een mannetje en een wijfje die onderling niet verwant zijn) en één of meer reeksen nakomelingen.
  7. In het wild leven zij in vrij grote groepen bestaande uit wijfjes en jongen en een haremleider (dominant mannetje); de volwassen mannetjes die niet in voortplantingsconditie verkeren, vormen afzonderlijke leefgroepen in de periferie van de harem.
  8. Indien gebruik wordt gemaakt van onderling communicerende leefruimten moet zorgvuldig worden gewaakt voor eventuele agressie tussen wijfjes onderling wanneer het mannetje zich buiten het gezichtsveld in een ander deel van de leefruimte bevindt.