Betekenis van:
man

man (de ~ | meervoud mannen)
Zelfstandig naamwoord
  • volwassen mens van het mannelijk geslacht
"een man van eer"
"hij is er de man niet naar"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

man
Zelfstandig naamwoord
  • persoon van het mannelijk geslacht
"Elke man houdt van voetbal."
man
Zelfstandig naamwoord
  • een echtgenoot, een getrouwde man
"John is de man van Elly."
man
Zelfstandig naamwoord
  • een mens
"Een man heeft voedsel nodig."
man (de ~ | meervoud mannen)
Zelfstandig naamwoord
  • man met wie men getrouwd is; echtgenoot; echtgenoot; gelijke
"mijn man"
"aan de man komen/raken"

Synoniemen

Hyperoniemen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Wie is die man?
  2. Zoek een leven, man.
  3. De man eet brood.
  4. De man heeft gelijk.
  5. Is je man thuis?
  6. Kleren maken de man.
  7. Een man moet eerlijk zijn.
  8. De oude man leeft alleen.
  9. Hij is een dappere man.
  10. Geef me mijn man terug!
  11. Hij is al een man.
  12. Hebt u deze man gezien?
  13. Deze man heeft een paard.
  14. De oude man leeft alleen.
  15. De man keek me aan.