Betekenis van:
last

last
Zelfstandig naamwoord
  • iets wat een mens hindert
"Ik heb erge last van hoofdpijn."
last (de ~ | meervoud lasten)
Zelfstandig naamwoord
  • wat iem. hindert, ongemak
"heb je er last van als ik rook?"
"last verkopen"

Synoniemen

Hyperoniemen

last
Zelfstandig naamwoord
  • bevel om iets te doen; bevel tot uitvoering van iets
"op last van"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

last (de ~ | meervoud lasten)
Zelfstandig naamwoord
  • vracht
"op last van [de brandweer]"
"onder de last der/'van de' jaren gebukt gaan"

Synoniemen

Hyperoniemen

last
Zelfstandig naamwoord
  • lading, vracht
last
Zelfstandig naamwoord
  • (van zedelijke en maatschappelijke krachten) de aanwezigheid van een belemmerend of sturend werkende kracht

Synoniemen

Hyperoniemen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Tom heeft last van financiële stress.
  2. Tot op zekere hoogte hebben we er allemaal last van.
  3. Ik wil je niet tot last zijn met mijn problemen.
  4. Behalve van een verstopte neus, heb ik ook last van verhoging.
  5. OPNAME VAN EEN LAST
  6. Spectrum van de nuttige last
  7. Jaarverslag en „one time, last time”
  8. Andere financieringskosten moeten als last worden opgenomen.
  9. de verdeling van de nuttige last
  10. de verdeling van de nuttige last.
  11. Andere financieringskosten worden als last opgenomen.
  12. ten oosten en ten noorden door Last Mountain Creek en Last Mountain Lake;
  13. Beginsel van de eenmalige steun („one time, last time”)
  14. Dergelijke dubbele last zal zoveel mogelijk worden vermeden.
  15. Daarom werd die financiële last gecompenseerd via de onderhandse aanbestedingen.