Betekenis van:
kunnen

kunnen
Werkwoord
  • om een mogelijkheid uit te drukken
"dat kan zijn"

Hyperoniemen

kunnen
Werkwoord
  • in staat gesteld worden iets te doen
"dat kun je niet doen"
"je kunt gaan"

Synoniemen

Hyperoniemen

kunnen
Werkwoord
  • in staat zijn
"Je kunt daarover nog veel meer zeggen."
kunnen
Werkwoord
  • de kracht of macht bezitten iets te doen
"kunnen fietsen/schaatsen/zeilen"
"kunnen rekenen/lezen"

Synoniemen

Hyperoniemen

kunnen
Werkwoord
  • (''Limburg'') kennen.
kunnen
Bijvoeglijk naamwoord
  • denkbaar zijn; mogelijk zijn; mogelijk zijn
"het zou kunnen"
"het kan er (niet) af"

Synoniemen

Hyperoniemen

kunnen
Zelfstandig naamwoord
  • het kunnen; dat waartoe iem. of iets in staat is; vermogen; seksueel vermogen v.d. man

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Wanneer kunnen we eten?
  2. We kunnen beter gaan.
  3. Misschien kunnen we praten.
  4. Waar kunnen we telefoneren ?
  5. Kunnen we praten?
  6. Zij kunnen vissen.
  7. Zij kunnen Spaans spreken.
  8. Zij kunnen Spaans spreken.
  9. We kunnen vanavond beginnen.
  10. We kunnen geen melk drinken.
  11. Wie zou hem kunnen vervangen?
  12. Niet alle vogels kunnen vliegen.
  13. Zou u even kunnen wachten?
  14. Het zou fataal kunnen worden.
  15. Weinig studenten kunnen Latijn lezen.