Betekenis van:
klaar

klaar
Bijvoeglijk naamwoord
  • in gereedheid gebracht, gereed
"Is je huiswerk al klaar?"
klaar
Bijvoeglijk naamwoord
  • helder, duidelijk
"Dat is klare taal."
klaar
Bijvoeglijk naamwoord
  • afgewerkt, voltooid
"klaar zijn met iets"
"klaar zijn voor iets"

Synoniemen

klaar
Bijvoeglijk naamwoord
  • gemakkelijk te begrijpen
"klare taal"
"klaar als een klontje"

Synoniemen

klaar
Bijvoeglijk naamwoord
  • van licht en kleuren; helder
"(iemand) klare wijn schenken"
"met klare stem"

Synoniemen

Hyperoniemen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Ik ben klaar.
  2. Het ontbijt is klaar.
  3. Het eten is klaar.
  4. Het avondeten is klaar.
  5. Ik ben bijna klaar.
  6. Het avondeten is klaar.
  7. Ben je klaar?
  8. Zijt ge allemaal klaar?
  9. De auto is klaar.
  10. Ik ben bijna klaar.
  11. Is het ontbijt klaar?
  12. Mijn huiswerk is eindelijk klaar.
  13. Op je plaats, klaar, af!
  14. Het avondeten is bijna klaar.
  15. Wanneer was je ermee klaar?