Betekenis van:
hoop

hoop (de ~)
Zelfstandig naamwoord
  • wens dat er iets gunstigs gebeurt
"hoop krijgen"
"de hoop verliezen"

Hyperoniemen

Hyponiemen

hoop (de ~ | meervoud hopen)
Zelfstandig naamwoord
  • grote hoeveelheid
"op een hoop"
"iets op één hoop gooien met iets anders"

Synoniemen

Hyperoniemen

hoop (de ~ | meervoud hopen)
Zelfstandig naamwoord
  • drol; broodje; drol; drol; vaste ontlasting; hoeveelheid menselijke of dierlijke uitwerpselen
"pas op, trap niet in die hoop"
"een hoop doen"

Synoniemen

Hyperoniemen

hoop (de ~ | meervoud hopen)
Zelfstandig naamwoord
  • zijn voorkeur bepalen voor (een of meer uit een aantal personen of zaken)
"een hoop [werk/geld]"
"ik heb nog een hoop te doen"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

hoop
Zelfstandig naamwoord
  • stapel
"Op de grote hoop gooien."
hoop
Zelfstandig naamwoord
  • een grote hoeveelheid
"Een hoop lawaai."
hoop
Zelfstandig naamwoord
  • een verwachting van iets wenselijks
"Hoop doet leven."
hoop
Zelfstandig naamwoord
  • iemand op je altijd kunt rekenen; iem. op wie men vertrouwen kan; iets dat bescherming biedt
"hoop in bange dagen"

Synoniemen

Hyperoniemen

hoop
Zelfstandig naamwoord
  • een weg die toegang verschaft tot een woning of ander gebouw.

Synoniemen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Ik hoop van niet.
  2. Hij verliest nooit de hoop.
  3. Zolang ik adem, hoop ik.
  4. Ik hoop dat John komt.
  5. Goede hoop
  6. Kinderen hebben een hoop slaap nodig.
  7. Je hebt een hoop juwelen gekocht.
  8. Ik hoop ooit Egypte te kunnen bezoeken.
  9. Ik hoop dat het u zal bevallen.
  10. Ik moet morgen een hoop werk doen.
  11. Ik hoop je snel te zien.
  12. Er is nog een hoop water over.
  13. Ik hoop dat ons team wint.
  14. Zolang er leven is, is er hoop.
  15. Zolang er leven is, is er hoop.