Betekenis van:
harmonica
harmonica
Zelfstandig naamwoord
- een trekharmonica
"Voor zijn verjaardag kreeg hij een nieuwe harmonica."
harmonica
Zelfstandig naamwoord
- een mondharmonica
"Die man speelde de hele dag op zijn harmonica."
harmonica
Zelfstandig naamwoord
- een zigzagvormig verbindingsstuk
"Kun je mij die harmonica even aangeven?"
harmonica (de ~ | meervoud harmonica's)
Zelfstandig naamwoord
- muziekinstrument met blaasbalg en metalen tongen
"spelen op een harmonica"
Synoniemen
Hyperoniemen
harmonica (de ~ | meervoud harmonica's)
Zelfstandig naamwoord
- muziekinstrument met blaasbalg; klein blaasinstrument; klein blaasinstrument
"spelen op een harmonica"