Betekenis van:
hard

hard
Bijvoeglijk naamwoord
  • met fysieke kracht
"hard waaien/regenen/vriezen/branden"
"hard vechten/(terug)slaan/werken/ingrijpen"
hard
Bijvoeglijk naamwoord
  • hard; stevig, stug
"een hard bed/kussen/potlood"
"op de harde grond/vloer slapen"

Synoniemen

hard
Bijvoeglijk naamwoord
  • erg, geweldig
"hard vriezen/branden"
"hard aankomen"

Synoniemen

hard
Bijvoeglijk naamwoord
  • hard en helder; van geluid
"harde muziek/ rock"
"hard praten/ schreeuwen/ lachen"

Synoniemen

hard
Bijvoeglijk naamwoord
  • wreed; van karakter
"iemand/iets hard aanpakken"
"een bewering hard maken"

Synoniemen

hard
Bijvoeglijk naamwoord
  • hel; van kleur; de zintuigen sterk treffend
"hard(e) licht/kleuren"
"hard afgedrukt"

Synoniemen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Je moet hard leren.
  2. Je werkt te hard.
  3. Goede studenten studeren hard.
  4. Je werkt hard.
  5. Nancy studeerde hard.
  6. Ze werkte hard.
  7. Je moet heel hard werken.
  8. Ge moet alleen hard werken.
  9. De meeste studenten studeren hard.
  10. Het regende hard de hele dag door.
  11. Zelfs als het hard regent, ga ik.
  12. Ga niet naar buiten, het regent hard.
  13. Noodzaak is hard
  14. Ik heb heel hard geleerd om het examen te halen.
  15. Het begon al snel zeer hard te regenen.