Betekenis van:
grootbrengen

grootbrengen
Werkwoord
  • het ouderschap over opgroeiende kinderen uitoefenen
"Een gezin met zes kinderen groot te brengen is geen eenvoudige zaak."
grootbrengen
Werkwoord
  • doen opgroeien; opvoeden; mensen of dieren grootbrengen
"hij werd samen met zijn zus door zijn tante grootgebracht"

Synoniemen

Hyperoniemen


Voorbeeldzinnen

  1. De dieren kunnen normaal met succes een of twee nakomelingen grootbrengen zonder tussenkomst van de mens.
  2. Voor het werpen, zogen en grootbrengen van jongen bieden de platen onvoldoende rust.
  3. Voor het met succes grootbrengen van pasgeboren landbouwhuisdieren is knowhow inzake veehouderij en verzorging van het hoogste niveau vereist.
  4. Zebravinken gebruiken nesten zowel om te roesten als voor het grootbrengen van jongen; van slaapnesten (hetzij speciaal voor dat doel vervaardigde bouwsels, hetzij oude broednesten) wordt meer gebruikgemaakt in koude omstandigheden.
  5. Exemplaren die bestemd zijn om als fokdier te worden gebruikt, dienen ten minste tot de leeftijd van 13 maanden in de familiegroep te blijven om voldoende ervaring op te doen met het grootbrengen van jongen.
  6. Met de toegangsbeperkende maatregelen rond hun rustplaatsen in de gebieden Hinderplaat, de Bollen van de Ooster en de Verklikkerplaat gelegen in de Voordelta, moet er op termijn een populatie van ten minste tweehonderd gewone zeehonden in de gehele Delta kunnen leven en daar hun jongen grootbrengen, waarmee de verbeterdoelstelling voor deze soort uit het Aanwijzingsbesluit Voordelta kan worden behaald.
  7. Met de toegangsbeperkende maatregelen rond hun rustplaatsen in de gebieden Hinderplaat, de Bollen van de Ooster en de Verklikkerplaat gelegen in de Voordelta, moet er op termijn een populatie van ten minste tweehonderd gewone zeehonden in de gehele Delta kunnen leven en daar hun jongen grootbrengen, waarmee de verbeterdoelstelling voor deze soort uit het Aanwijzingsbesluit Voordelta kan worden behaald.