Betekenis van:
gesel

gesel (de ~ | meervoud gesels, geselen)
Zelfstandig naamwoord
  • zweep
"iemand straffen met een gesel"

Hyperoniemen

gesel (de ~ | meervoud gesels, geselen)
Zelfstandig naamwoord
  • plaag; verschrikkelijke plaats; grote ramp; iets zeer vervelends; ellende
"de gesel Gods"
"de gesel van de razende wind"

Synoniemen

Hyperoniemen

gesel (de ~ | meervoud gesels)
Zelfstandig naamwoord
  • haar voor voortbeweging van eencelligen
"de gesel van het pantoffeldiertje"

Synoniemen

Hyperoniemen

gesel
Zelfstandig naamwoord
  • een werktuig waarmee men ter bestraffing op de rug van iemand slaat

Werkwoord