Betekenis van:
dwaasheid

dwaasheid
Zelfstandig naamwoord
  • de toestand van dwaas zijn
"Dat is de dwaasheid gekroond."
dwaasheid
Zelfstandig naamwoord
  • een dwaze handeling
"Hij beging opnieuw dwaasheden, waarvoor hij zwaar gestraft werd."
dwaasheid (de ~ | meervoud dwaasheden)
Zelfstandig naamwoord
  • dwaze daad of zaak; iets onzinnigs; onmogelijke opdracht; het gek of fanatiek zijn; dwaasheid; onzin, iets geks; onverstandige daad; iets doms
"dwaasheden begaan"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen


Voorbeeldzinnen

  1. Kunstmatige intelligentie kan niet tegen natuurlijke dwaasheid op.