Betekenis van:
drang

drang (de ~)
Zelfstandig naamwoord
  • aandrang, opwelling, neiging
"de drang om (weer) te [gaan reizen]"
"een drang tot [manipuleren van anderen]"

Hyperoniemen

drang
Zelfstandig naamwoord
  • innerlijke neiging om iets te doen
"Hij voelde sterke drang om zich te bemoeien met de discussie, maar deed het toch niet."
drang
Zelfstandig naamwoord
  • (van zedelijke en maatschappelijke krachten) de aanwezigheid van een belemmerend of sturend werkende kracht

Synoniemen

Hyperoniemen


Voorbeeldzinnen

  1. Hij voelde plots de drang om een roman te schrijven.
  2. Aan alle varkens dient beddingmateriaal te worden verstrekt, tenzij dat om experimentele redenen is uitgesloten; dat is met name belangrijk voor hoogdrachtige zeugen, die een sterke drang tot het maken van nesten vertonen, en voor varkens waarvan het voer wordt gerantsoeneerd, die een sterke foerageerdrang hebben.