Betekenis van:
directeur

directeur
Zelfstandig naamwoord
  • een parmantig persoon
"Mijn neefje was al een echte directeur."
directeur
Zelfstandig naamwoord
  • de hoogste persoon bij een bedrijf
"We moesten eerst goedkeuring aan de directeur vragen."
directeur (de ~ | meervoud directeuren, directeurs)
Zelfstandig naamwoord
  • hoofd van een school, inrichting, onderneming enz.

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen


Voorbeeldzinnen

  1. Hij handelde achter de rug van de directeur.
  2. Welk merk en kleur heeft de auto van de directeur?
  3. De directeur van het bedrijf, aan wie ik u deze vrijdag heb voorgesteld, wil u weer spreken.
  4. De directeur van de school wil de kantine sluiten en een nieuwe recreatieruimte creëren voor de studenten.
  5. Directeur
  6. Directeur-generaal/directeur
  7. De directeur
  8. Adjunct-directeur
  9. Uitvoerend directeur
  10. Directeur Hervestiging
  11. Naam directeur
  12. De directeur
  13. Directeur-generaal
  14. de directeur.
  15. Directeur-generaal