Betekenis van:
bezig

bezig
Bijvoeglijk naamwoord
  • werkzaam, niet stilzittend, handelend
"een bezige bij"
"een bezig baasje"

Synoniemen

bezig
Bijvoeglijk naamwoord
  • aan het werken
"Bezig met de afwas."
bezig
Bijvoeglijk naamwoord
  • altijd aan het werken, vlijtig
"Hij is een bezig persoon."

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Mijn vader is bezig.
  2. Ben je bezig?
  3. Hij is altijd bezig.
  4. Mijn vader is altijd bezig.
  5. Ze is zeker druk bezig.
  6. Mijn moeder is altijd bezig.
  7. Ze was druk bezig met haar huiswerk.
  8. Ze is net zo bezig als Tom.
  9. Vader is bezig brieven te schrijven.
  10. Astronomie houdt zich bezig met sterren en planeten.
  11. In theorie ben ik net met wiskunde bezig.
  12. Mijn moeder is bezig het avondeten te koken.
  13. De bemanning is hard bezig met de voorbereidingen voor de ruimtereis.
  14. De hond was bezig met het begraven van zijn bot in de tuin.
  15. De zaaier Arepo houdt de wielen bezig